© Christine Miess
Chesterfield van Alix Eynaudi begint als iemand je een rijkelijk geïllustreerd boekje in de handen stopt als je de zaal betreedt. Een tekst van Ann Carson over Hegels gedachtencapriolen biedt daarin haast terloops een leeswijzer voor de voorstelling. In Chesterfield gaat het niet om wat woorden, acties, objecten en dingen exact, op zichzelf, voorstellen, maar om wat er gebeurt als ze ‘tenderly mingle in speculation’. Beeldpoëzie.
Als Chesterfield je doet denken aan lederen zetels, dan is dat niet ver bezijden de waarheid. Leder als een ongrijpbaar materiaal is alomtegenwoordig in de voorstelling. Hard en glad of soepel, zacht en fluwelig, glinsterend of dof. Eynaudi kwam de mogelijkheden ervan op het spoor tijens een residentie in het Oostenrijks Volkskundemuseum in Wenen, waar ze stootte op fascinerende boekomslagen in bewerkt leder.
Ze ontdekte er ook uiterst precieze tekeningen van planten van vrouwelijke auteurs uit de Victoriaanse tijd. Die werden door de wetenschap hoog aangeslagen, al waren ze van de hand van vrouwen. Studies van planten werden zo het achterpoortje waarlangs vrouwen het anders voor hen verboden domein van de wetenschap konden binnensluipen.
De subtiele waterverftekeningen van Beatrix Potter of Margaret Gatty zijn echter meer dan alleen maar accuraat. Ze hebben ook iets onmiskenbaar erotisch in hun wilde woekering van lijnen en kleuren. De verwantschap met de suggestieve tekeningen van vagina’s uit het Cunt Coloring book van Tee Corinne zijn inderdaad frappant. Je ontdekt het allemaal in het boekje.
Dat boekje werpt zo een hoogst ongewone blik op de inhoud van dat Volkskundemuseum: alsof het voor de goede kijker niet zomaar een wetenschappelijke cataloog van volksvlijt was, maar een sterke aanwijzing van de strijd van vrouwen voor erkenning, van hun politieke rechten én van hun erotische werkelijkheid. Het boekje is daardoor meteen een pleidooi voor aan andere, tegendraadse – of beter: speculatieve, poëtische – manier van kijken.
Beeldend kunstenares en performer Cécile Tonizzo en kostuumontwerpster An Breugelmans werkten op die thema’s verder. Tonizzo creëerde ‘doeken’ op basis van stukjes leer. Een ervan domineert het podiumbeeld. Het is een replica van de beroemde foto waarop Margaret Hamilton staat naast een manshoge stapel listings voor de computer van de Apollo raket. Ze werd zo het levende bewijs dat vrouwen kunnen uitmunten in de wetenschap. An Breugelmans vond in het museum inspiratie voor de fantastische gewaden in soepel, geperforeerd leder die de danseressen in het stuk dragen. Eynaudi lijkt er wel een soort dinosauriër in.
Maar na dat boekje is er dus de voorstelling. Wie op basis van de teksten, de tekeningen of de spotprenten en foto’s in het boekje van suffragettes die aan jiujitsu doen een gestaald vagina-hoera verhaal over vrouwenrechten en vrouwenwijsheid etc. zou verwachten komt bedrogen uit. Het stuk is een weefwerk van associatieve, tactiele combinaties van muziek, scenografie en beweging te zien, die niet tot één verhaal verharden, zelfs nauwelijks na te vertellen is.
Het publiek wordt daar op een bijzondere manier bij betrokken: het zit niet voor het podium maar om het speelvlak heen. Daardoor is er niet één manier om te kijken naar de gebeurtenissen. Het creëert ook een ongewone band tussen de voorstelling en de kijkers, want je kijkt onvermijdelijk net zoveel naar andere toeschouwers als naar het spel. Dat heeft daardoor iets van een ritueel. Net als bij een misviering of een processie brengt een precieze opeenvolging van gebaren en handelingen een parallelle werkelijkheid tot stand die maar ‘iets’ betekent doordat de ‘getuigen’ er omheen elkaar bevestigen in dat geloof.
De voorstelling doet ook een sterk appel op je ‘geloof’ in wat je ziet. Het eerste wat je merkt als een bijna verblindend sterk licht de achterkant van het podium overspoelt is het schilderij hoog boven het podium -in werkelijkheid dus een collage van stukje leder- naar de beroemde foto van Margaret Hamilton. De rest van de ruimte blijft nog duister, op een kleine lichtvlek vooraan tussen de kijkers. Een man – Quim Pujol – met een recht lang kleed met vierkante gaten – een soort priesterkleed lijkt het wel – komt op. Hij houdt een zilverkleurige replica van een boomblad als een masker voor zijn gezicht terwijl hij – in het Spaans – een verhaal van de Spaanse schrijfster Gloria Fuertes (1917-1998) voordraagt. Het is een brief, gericht aan de ‘raad voor spoken en geesten’ om haar te verlossen van een spookje dat haar uit haar slaap houdt en het bovendien niet kan vinden met haar hond. Vervelender nog is dat Fuertes vreest dat ze op de duur wel eens van dat spookje zou kunnen gaan houden. Net op dat moment gaat een zijdeur van de zaal zomaar open, en klapt hij even later weer dicht, alsof een spook de zaal binnen kwam. Laat het ons maar geloven.
De gebeurtenissen volgen elkaar nu snel, en schijnbaar zonder logisch verband op. Eerst hoor je een smartlap, daarna een tape waarin iemand uitlegt hoe je klanklagen kan stapelen en combineren en dat dan demonstreert aan de hand van simpele fluitmotieven die toch een grote complexiteit bereiken. Pas dan begint de voorstelling ‘echt’. Alix Eynaudi komt op handen en voeten, met loshangende haren, het podium op gekropen. Ze ziet er vreemd uit. Ze draagt een jurk-bloes waarvan de mouwen in een zigzag patroon opengewerkt werden over een glanzende broek met bloemenmotieven. Om haar hals een lint waaraan een eendje bengelt. Als ze overeind komt klemt ze het eendje tussen haar kruis, en tast naar haar achterwerk. Daar vindt ze een knopje om lichtjes te laten branden in de ogen van het eendje. Schuifelend stapt ze zo op het publiek toe. Het zou een komisch-absurde grap kunnen zijn, was het niet dat ze met een angstvallige, bijna schichtige blik voor zich uit kijkt, alsof het van levensbelang was om het goed te doen. Ook dat moeten we geloven dus.
Dat verhaal krijgt een vreemd vervolg als Mark Lorimer het podium betreedt. Ook hij ziet er vreemd uit, in zijn blauwe rolkraagtrui met witte manchetten boven een wijde witte broek, eerder een model voor vrouwen dan mannen. Ook hij is een en al ernst, met bewegingen die traag, nadrukkelijk, met vele onverwachte versnellingen, wendingen en steeds andere gebaren, uitgevoerd worden. Het is bijna pathetisch, zoals hij zijn handen nadrukkelijk uitstrekt of zijn bovenlijf verwringt. Alsof hij een verhaal van groot belang uitbeeldde, met denkbeeldige derden om hem heen. Alleen kom je er niet achter wat er zich dan afspeelt in zijn hoofd. Alles blijft verhuld onder de laag ernst.
Weer een andere wending in het stuk volgt met een twee keer na elkaar opgevoerd duet van Eynaudi en Cécile Tonizzo. De eerste keer doen ze dat in relatief ‘gewone’ kostuums. De bodysuit van Tonizzo vertoont vlekkerig bruin-beige patronen met daarop rode markeringen, als een aquareltekening, die van Eynaudi bloemenmotieven bij Eynaudi. Ze komen elkaar steeds naderbij, raken en dragen elkaar maar vechten en betasten elkaar ook. De bewegingen hebben soms een erotische ondertoon, bijvoorbeeld wanneer Tonizzo zich vanop de grond met haar schouders opdrukt om met haar ene voet Eynaudi omhoog te duwen. Ze streelt daarbij traag, met kracht, langs Eynaudi’s schaamstreek. Later trekt Eynaudi Tonnizo met een houdgreep naar achter in iets wat bijna een omhelzing wordt. Even later keert Tonizzo die rollen om. Ergens halverwege trekken de vrouwen buitenissige lederen tunieken over hun bodysuit, waardoor ze er als vreemde beesten uitzien.
Ook in dit duet treft weer de beheerste precisie van de uitvoering. Niets is willekeurig hier. Dat merk je des te meer als het duet een tweede keer op nagenoeg dezelfde wijze uitgevoerd wordt, alhoewel Eynaudi en Tonizzo soms van rol wisselen. Als Mark Lorimer en later Quim Pujol hen vervoegen kan je je tenslotte niet langer van de indruk ontdoen dat er een verhaal achter hun acties moet schuilen. Zo is er een moment dat je zou zweren dat ze aan boord van een schip staan en een net of een touw binnenhalen. Maar hoe dat dan weer te rijmen valt met een andere actie van Lorimer, die met een wagentje vol lampen rondrijdt als een levend lichtspel, of met de geometrische ledercollages die hij presenteert, het wordt allemaal niet verklaard. Het is geen rebus waarvan je, mits lang puzzelen de betekenis zou kunnen achterhalen. Het is geen stomme film zonder ondertiteling. Het is een mysteriespel waar je bij aanwezig bent. Maar zoals bij alle mysteriespelen wemelt het van aanknopingspunten, herkenbare elementen, die getransfigureerd werden tot een nieuwe compositie waarin elk stukje telt maar het aan de aanwezigen is om het tot hun verhaal te maken en zo te bevestigen.
Of noem het beeldpoëzie, rond de thema’s die je in het boekje bij de voorstelling aangereikt kreeg. Eynaudi doet hier iets heel ongewoons. Dit werk illustreert geen doortimmerd betoog, het maakt geen punt. Het is ook geen ‘onderzoek’ naar lichamelijkheid of beweging, of naar beelden en representaties. Er wordt ook geen structuur ontwikkeld en uitgewerkt. Maar wat er te zien is maakt toch ‘spoken’ wakker in de verbeelding van de kijker, en dat enkel en alleen dor de precisie waarmee alles gekozen en uitgevoerd is. Net wat ook gedichten doen: wat er feitelijk staat kan onzin lijken voor wie een eenduidige boodschap zoekt, maar toch staan alle woorden er zo dat het lijkt alsof het niet anders kon, omdat ze alleen zo anders gaan klinken, iets nieuws vertellen. ‘Tenderly mingling in speculation’.
RECENSIE 18.02.2019
Leestijd 6 — 9 minuten
Pieter T’Jonck
Pieter T’Jonck is architect en kunstcriticus. Hij schrijft over podiumkunsten, architectuur en beeldende kunst. In 2012 cureerde hij de tentoonstelling Superbodies in Hasselt. Daarnaast leidt hij zijn eigen architectenbureau T’Jonck-Nilis.